Seeschloss Kammer

Seeschloss Kammer is privébezit en kan alleen van buitenaf worden bezocht!

Laat je nu inspireren en probeer de 360° perspectief tour!

Met de aanstelling van de Schaunbergs als rentmeester verschijnt de naam Kammer voor het eerst in 1249 met Haidfalk von Chamer (Hæidfolcho de Chamer).

In 1260 wordt kasteel Kammer voor het eerst genoemd. Deze "Veste Camer im Adersee", het latere kasteel Kammer, werd door de Schaunbergs op een klein eiland in het meer gebouwd om het bestuurlijke centrum van de regio Attergau te worden. Tijdens de "Schaunberg-vete" tussen de Habsburgse hertog Albrecht III en graaf Heinrich von Schaunberg veroverde Reinprecht II von Wallsee de waterburcht in 1380. Ter gelegenheid van het vredesverdrag van 1383 werden de Schaunbergs gedwongen om Kammer aan de hertog te verkopen.

De landgoederen Attersee/Kogl, Frankenburg en Kammer, die nu eigendom waren van de prins van Attergau, werden als onderpand gegeven. In 1383 was de gouverneur van Oberösterreich Heinrich IV von Wallsee de eerste pandhouder. In 1483 volgden de Jörgers en vanaf 1499 waren het de heren van Polheim.

In 1540 kocht de rijke Hanns Hofmann, baron van Grüenpüchel en Strechau, Kammer als vrij goed en in 1570 kochten de Habsburgers het terug. Om de schulden te dekken moest keizer Rudolf II de heerschappij uiteindelijk in 1581 verkopen aan zijn kamerheer en ambassadeur in Spanje, Hans Freiherr von Khevenhüller. Hij werd in 1593 tot graaf verheven. Zijn drie domeinen Frankenburg, Kogl en Kammer vormden nu het graafschap Frankenburg.

De waterburcht, die alleen via een ophaalbrug te bereiken was, werd tussen 1622 en 1649 aanzienlijk uitgebreid (bouw van de ridderzaal).

In 1710 werd de waterburcht onder leiding van de Linzer barokarchitect Michael Prunner uitgebreid verbouwd tot een paleis en kreeg het zijn huidige vorm. Prunner plande ook het ensemble van boerderijgebouwen die rond een rond plein waren gegroepeerd. Met een jaarlijks inkomen van meer dan 10.000 gulden was Kammer een aanzienlijke economische factor. In 1750 had het landgoed Kammer 674 onderdanen. Van de oorspronkelijke vier poortbogen moesten de twee bogen over de weg in de 20e eeuw worden afgebroken vanwege het toenemende autoverkeer (noordpoort in 1938, zuidpoort in 1971).

De kasteelkapel, waarvan het altaar is gemaakt door de barokkunstenaar Franz Josef Holzinger, is ook opmerkelijk.

Kasteel Kammer was tot 1848 de zetel van een arrondissementsrechtbank. De laatste openbare executie vond hier plaats in 1837. De tot de dood door ophanging veroordeelde roofmoordenaar werd om 9 uur 's ochtends opgehangen en het lichaam bleef tot 18 uur aan de galg hangen als afschrikmiddel.

De familie Khevenhüller bleef in het bezit van het kasteel tot 1903. Om financiële redenen moest Ida, de dochter van de laatste Khevenhüller uit Oberösterreich, het eigendom overdragen aan de hypotheekmaatschappij van de staat Oberösterreich.

De lindenlaan die van de voormalige boerderijen naar het kasteel leidt, werd door Gustav Klimt afgebeeld in een van zijn beroemde schilderijen van de Attersee.

Schloss Kammer kwam nu in burgerlijke handen, die aanvankelijk vaak van eigenaar wisselden. In 1925 ging het kasteel over naar de familie Jeszensky en in 1994 naar de familie Max-Theurer.

Bron: www.atterwiki.at